In memoriam: Willem Westerbeke

vorige | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | volgende

Index tot de vragen

VAN GOD DEN VADER EN ONZE SCHEPPING

ZONDAG 9

Vr. 26. Wat gelooft gij met deze woorden: Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde?

Antw. Dat de eeuwige Vader onzes Heeren Jezus Christus, Die hemel en aarde, met al wat er in is, uit niet geschapen heeft a, Die ook door Zijn eeuwigen raad en voorzienigheid ze nog onderhoudt en regeert b, om Zijns Zoons Christus wil mijn God en mijn Vader is c; op Welken ik alzo vertrouw, dat ik niet twijfel of Hij zal mij met alle nooddruft des lichaams en der ziel verzorgen d, en ook al het kwaad dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt, mij ten beste keren e; dewijl Hij zulks doen kan als een almachtig God f, en ook doen wil als een getrouw Vader g.

a Gen. 1:1-31, Gen. 2:1-25 Ex. 20:11, Job 33:4, Job 38:1-41 Job 39:1-30, Job 40:1-5 Han. 4:24, Han. 14:15, Ps. 33:6, Jes. 45:7 (* Job 38:1-41 AV = Job 38:1-38, en Job 39:1-3 SV, Job 39:1-40, en Job 40:1-5, = Job 39:4-38 SV) b Heb. 1:3, Ps. 104:27-30, Ps. 115:3, Mat. 10:29, Ef. 1:11 c Joh. 1:12, Rom. 8:15, Gal. 4:5-7 Ef. 1:5 d Ps. 55:22, Mat. 6:25-26, Luk. 12:22 (* Ps. 55:22 AV = Ps. 55:23 SV) e Rom. 8:28 f Jes. 46:4, Rom. 10:12 g Mat. 6:32-33, Mat. 7:9-11

ZONDAG 10

Vr. 27. Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods?

Antw. De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods a, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert b, dat loof en gras, regen en droogte c, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid d, rijkdom en armoede e, en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen f.

a Han. 17:25, Han. 17:27-28, Jer. 23:23-24 Jes. 29:15-16, Ez. 8:12 b Heb. 1:3 c Jer. 5:24, Han. 14:17 d Joh. 9:3 e Spr. 22:2 f Mat. 10:29 Spr. 16:33

Vr. 28. Waartoe dient ons dat wij weten dat God alles geschapen heeft en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt?

Antw. Dat wij in allen tegenspoed geduldig a, in voorspoed dankbaar zijn mogen b, en in alles dat ons nog toekomen kan, een goed toevoorzicht hebben op onzen getrouwen God en Vader c, dat ons geen schepsel van Zijn liefde scheiden zal d, aangezien alle schepselen alzo in Zijn hand zijn, dat zij tegen Zijn wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen e.

a Rom. 5:3, Jak. 1:3, Ps. 39:9, Job 1:21-22 (* Ps. 39:9 AV = Ps. 39:10 SV) b 1Th. 5:18, Deu. 8:10 c Ps. 55:22, Rom. 5:4 (* Ps. 55:22 AV = Ps. 55:23 SV) d Rom. 8:38-39 e Job 1:12, Job 2:6 Spr. 21:1, Han. 17:25

VAN GOD DEN ZOON EN ONZE VERLOSSING

ZONDAG 11

Vr. 29. Waarom wordt de Zone Gods Jezus, dat is Zaligmaker, genoemd?

Antw. Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost a; daarbenevens, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is b.

a Mat. 1:21, Heb. 7:25 b Han. 4:12, Joh. 15:4-5, 1Tim. 2:5, Jes. 43:11, 1Joh. 5:11

Vr. 30. Geloven dan die ook aan den enigen Zaligmaker Jezus, die hun zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelven, of ergens elders zoeken?

Antw. Neen zij; maar zij verloochenen met de daad den enigen Heiland Jezus, ofschoon zij met den mond in Hem roemen a; want van tweeën één: óf Jezus moet geen volkomen Zaligmaker zijn, óf die dezen Zaligmaker met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben, dat tot hun zaligheid van node is b.

a 1Kor. 1:13, 1Kor. 1:30-31, Gal. 5:4 b Heb. 12:2, Jes. 9:7, Kol. 1:19-20 Kol. 2:10, 1Joh. 1:7 (* Jes. 9:7 AV = Jes. 9:6 SV)

ZONDAG 12

Vr. 31. Waarom is Hij Christus, dat is een Gezalfde, genaamd?

Antw. Omdat Hij van God den Vader verordineerd is, en met den Heiligen Geest gezalfd a, tot onzen hoogsten Profeet en Leraar b, Die ons den verborgen raad en wil Gods van onze verlossing volkomenlijk geopenbaard heeft c; en tot onzen enigen Hogepriester d, Die ons met de enige offerande Zijns lichaams verlost heeft e, en voor ons met Zijn voorbidding steeds tussentreedt bij den Vader f; en tot onzen eeuwigen Koning, Die ons met Zijn Woord en Geest regeert, en ons bij de verworven verlossing beschut en behoudt g.

a Ps. 45:7, Heb. 1:9, Jes. 61:1, Luk. 4:18 (* Ps. 45:7 AV = Ps. 45:8 SV) b Deu. 18:15, Han. 3:22, Han. 7:37, Jes. 55:4 c Joh. 1:18, Joh. 15:15 d Ps. 110:4 e Heb. 10:12, Heb. 10:14, Heb. 9:12, Heb. 9:14, Heb. 9:28 f Rom. 8:34, Heb. 9:24, 1Joh. 2:1, Rom. 5:9-10 g Ps. 2:6, Zach. 9:9, Mat. 21:5, Luk. 1:33, Mat. 28:18, Joh. 10:28, Opb. 12:10-11

Vr. 32. Maar waarom wordt gij een Christen genaamd a?

Antw. Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus b en alzo Zijner zalving deelachtig ben c, opdat ik Zijn Naam belijde d, en mijzelven tot een levend dankoffer Hem offere e, en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en den duivel strijde f, en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regere g.

a Han. 11:26 b 1Kor. 6:15 c 1Joh. 2:27, Han. 2:17 d Mat. 10:32, Rom. 10:10 e Rom. 12:1, 1Pet. 2:5, 1Pet. 2:9, Opb. 1:6, Opb. 5:8, Opb. 5:10 f 1Pet. 2:11, Rom. 6:12-13, Gal. 5:16-17 Ef. 6:11, 1Tim. 1:18-19 g 2Tim. 2:12, Mat. 25:34

ZONDAG 13

Vr. 33. Waarom is Hij Gods eniggeboren Zoon genaamd, zo wij toch ook Gods kinderen zijn?

Antw. Daarom dat Christus alleen de eeuwige natuurlijke Zone Gods is a, maar wij zijn om Zijnentwil uit genade tot kinderen Gods aangenomen b.

a Joh. 1:14, Heb. 1:1-2, Joh. 3:16, 1Joh. 4:9, Rom. 8:32 b Rom. 8:16, Joh. 1:12, Gal. 4:6, Ef. 1:5-6

Vr. 34. Waarom noemt gij Hem onzen Heere?

Antw. Omdat Hij ons met lichaam en ziel van al onze zonden, niet met goud of met zilver, maar met Zijn dierbaar bloed gekocht, en van alle heerschappij des duivels verlost heeft, en ons alzo Zich tot een eigendom gemaakt a.

a 1Pet. 1:18-19, 1Pet. 2:9, 1Kor. 6:20, 1Tim. 2:6, Joh. 20:28

ZONDAG 14

Vr. 35. Wat is dat gezegd: Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria?

Antw. Dat de eeuwige Zone Gods, Die waarachtig en eeuwig God is a en blijft b, ware menselijke natuur, uit het vlees en bloed der maagd Maria c, door de werking des Heiligen Geestes, aangenomen heeft d, opdat Hij ook het ware zaad Davids zij e, Zijn broederen in alles gelijk f, uitgenomen de zonde g.

a 1Joh. 5:20, Joh. 1:1, Joh. 17:3, Rom. 1:3, Kol. 1:15 b Rom. 9:5 c Gal. 4:4, Luk. 1:31, Luk. 1:42-43 d Mat. 1:20, Luk. 1:35 e Rom. 1:3, Ps. 132:11, 2Sam. 7:12, Luk. 1:32, Han. 2:30 f Fil. 2:7, Heb. 2:14, Heb. 2:17 g Heb. 4:15

Vr. 36. Wat nuttigheid verkrijgt gij door de heilige ontvangenis en geboorte van Christus?

Antw. Dat Hij onze Middelaar is a, en met Zijn onschuld en volkomen heiligheid mijn zonde, waarin ik ontvangen en geboren ben, voor Gods aangezicht bedekt b.

a Heb. 7:26-27 b 1Pet. 1:18-19, 1Pet. 3:18, 1Kor. 1:30-31, Rom. 8:3-4 Jes. 53:11, Ps. 32:1

ZONDAG 15

Vr. 37. Wat verstaat gij door het woordeken: Geleden?

Antw. Dat Hij aan lichaam en ziel, den gansen tijd Zijns levens op de aarde, maar inzonderheid aan het einde Zijns levens, den toorn Gods tegen de zonde des gansen menselijken geslachts gedragen heeft a, opdat Hij met Zijn lijden, als met het enige zoenoffer b, ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis verloste c, en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwierve d.

a Jes. 53:4, 1Pet. 2:24, 1Pet. 3:18, 1Tim. 2:6 b Jes. 53:10, Ef. 5:2, 1Kor. 5:7, 1Joh. 2:2, Rom. 3:25, Heb. 9:28, Heb. 10:14 c Gal. 3:13, Kol. 1:13, Heb. 9:12, 1Pet. 1:18-19 d Rom. 3:25, 2Kor. 5:21, Joh. 3:16, Joh. 6:51, Heb. 9:15, Heb. 10:19

Vr. 38. Waarom heeft Hij onder den rechter Pontius Pilatus geleden?

Antw. Opdat Hij, onschuldig onder den wereldlijken rechter veroordeeld zijnde a, ons daarmede van het strenge oordeel Gods, dat over ons gaan zou, bevrijdde b.

a Joh. 18:38, Mat. 27:24, Luk. 23:14-15 Joh. 19:4 b Ps. 69:4, Jes. 53:4-5, 2Kor. 5:21, Gal. 3:13 (* Ps. 69:4 AV = Ps. 69:5 SV)

Vr. 39. Heeft dat iets meer in, dat Hij gekruisigd is geweest, dan of Hij met een anderen dood gestorven ware?

Antw. Ja het; want daardoor ben ik zeker, dat Hij de vervloeking, die op mij lag, op Zich geladen heeft a; dewijl de dood des kruises van God vervloekt was b.

a Gal. 3:13 b Deu. 21:23

ZONDAG 16

Vr. 40. Waarom heeft Christus Zich tot in den dood moeten vernederen?

Antw. Daarom dat vanwege de gerechtigheid en waarheid Gods a niet anders voor onze zonden kon betaald worden, dan door den dood des Zoons Gods b.

a Gen. 2:17 b Rom. 8:3-4, Heb. 2:14-15

Vr. 41. Waarom is Hij begraven geworden?

Antw. Om daarmede te betuigen dat Hij waarachtiglijk gestorven was a.

a Han. 13:29, Mat. 27:59-60, Luk. 23:53, Joh. 19:38

Vr. 42. Zo dan Christus voor ons gestorven is, hoe komt het dat wij ook moeten sterven?

Antw. Onze dood is geen betaling voor onze zonden a, maar alleen een afsterving van de zonden en een doorgang tot het eeuwige leven b.

a Mar. 8:37, Ps. 49:8 b Fil. 1:23, Joh. 5:24, Rom. 7:24

Vr. 43. Wat verkrijgen wij meer voor nuttigheid uit de offerande en den dood van Christus aan het kruis?

Antw. Dat door Zijn kracht onze oude mens met Hem gekruisigd, gedood en begraven wordt a, opdat de boze lusten des vleses in ons niet meer regeren b, maar dat wij onszelven Hem tot een offerande der dankbaarheid opofferen c.

a Rom. 6:6 b Rom. 6:6, Rom. 6:12 c Rom. 12:1

Vr. 44. Waarom volgt daar: Nedergedaald ter helle?

Antw. Opdat ik in mijn hoogste aanvechtingen verzekerd zij en mij ganselijk vertrooste, dat mijn Heere Jezus Christus door Zijn onuitsprekelijke benauwdheid, smarten, verschrikking en helse kwelling, in welke Hij in Zijn ganse lijden a, (maar inzonderheid aan het kruis) gezonken was, mij van de helse benauwdheid en pijn verlost heeft b.

a Ps. 18:4-5, Ps. 116:3, Mat. 26:38, Mat. 27:46, Heb. 5:7 (* Ps. 18:4-5 AV = Ps. 18:5-6 SV) b Jes. 53:5

ZONDAG 17

Vr. 45. Wat nut ons de opstanding van Christus?

Antw. Ten eerste heeft Hij door Zijn opstanding den dood overwonnen, opdat Hij ons de gerechtigheid, die Hij door Zijn dood ons verworven had, kon deelachtig maken a. Ten andere worden ook wij door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven b. Ten derde is ons de opstanding van Christus een zeker pand onzer zalige opstanding c.

a Rom. 4:25, 1Pet. 1:3, 1Kor. 15:16 b Rom. 6:4, Kol. 3:1, Kol. 3:3, Ef. 2:5-6 c 1Kor. 15:20-21

ZONDAG 18

Vr. 46. Wat verstaat gij daarmede: Opgevaren ten hemel?

Antw. Dat Christus voor de ogen Zijner jongeren van de aarde ten hemel is opgeheven a, en dat Hij ons ten goede daar is b, totdat Hij wederkomt om te oordelen de levenden en de doden c.

a Han. 1:9, Mar. 16:19, Luk. 24:51 b Heb. 9:24, Heb. 4:14, Rom. 8:34, Kol. 3:1 c Han. 1:11, Mat. 24:30

Vr. 47. Is dan Christus niet bij ons tot aan het einde der wereld, gelijk Hij ons beloofd heeft a?

Antw. Christus is waarachtig mens en waarachtig God. Naar Zijn menselijke natuur is Hij niet meer op aarde b; maar naar Zijn Godheid, majesteit, genade en Geest wijkt Hij nimmermeer van ons c.

a Mat. 28:20 b Heb. 8:4, Mat. 26:11, Joh. 16:28, Joh. 17:11, Han. 3:21 c Joh. 14:18, Mat. 28:20

Vr. 48. Maar zo de mensheid niet overal is waar de Godheid is, worden dan de twee naturen in Christus niet van elkander gescheiden?

Antw. Ganselijk niet; want dewijl de Godheid door niets kan ingesloten worden en overal tegenwoordig is a, zo moet volgen, dat zij wel buiten haar aangenomen mensheid is b, en nochtans niettemin ook in haar is en persoonlijk met haar verenigd blijft.

a Jer. 23:24, Han. 7:49 b Kol. 2:9, Joh. 3:13, Joh. 11:15, Mat. 28:6

Vr. 49. Wat nut ons de hemelvaart van Christus?

Antw. Ten eerste dat Hij in den hemel voor het aangezicht Zijns Vaders onze Voorspreker is a. Ten andere dat wij ons vlees in den hemel tot een zeker pand hebben, dat Hij, als het Hoofd, ons, Zijn lidmaten, ook tot Zich zal nemen b. Ten derde dat Hij ons Zijn Geest tot een tegenpand zendt c, door Wiens kracht wij zoeken wat daarboven is, waar Christus is, zittende ter rechterhand Gods, en niet wat op de aarde is d.

a 1Joh. 2:1, Rom. 8:34 b Joh. 14:2, Joh. 17:24, Joh. 20:17, Ef. 2:6 c Joh. 14:16, Joh. 16:7, Han. 2:33, 2Kor. 1:22, 2Kor. 5:5 d Kol. 3:1

ZONDAG 19

Vr. 50. Waarom wordt daarbij gezet: Zittende ter rechterhand Gods?

Antw. Dewijl Christus daarom ten hemel gevaren is, opdat Hij Zichzelven daar bewijze als het Hoofd Zijner Christelijk Kerk a, door Wien de Vader alle ding regeert b.

a Ef. 1:20-23, Kol. 1:18 b Mat. 28:18, Joh. 5:22

Vr. 51. Wat nuttigheid brengt ons deze heerlijkheid van ons Hoofd Christus?

Antw. Eerstelijk dat Hij door Zijn Heilige Geest in ons, Zijn lidmaten, de hemelse gaven uitgiet a. Daarna dat Hij ons met Zijn macht tegen alle vijanden beschut en bewaart b.

a Han. 2:33, Ef. 4:8 b Ps. 2:9, Ps. 110:1-2, Joh. 10:28, Ef. 4:8

Vr. 52. Wat troost u de wederkomst van Christus om te oordelen de levenden en de doden?

Antw. Dat ik in alle droefenis en vervolging met opgerichten hoofde even Denzelfde, Die Zich tevoren om mijnentwil voor Gods gericht gesteld en al den vloek van mij weggenomen heeft, tot een Rechter uit den hemel verwacht a, Die al Zijn en mijn vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen b, maar mij met alle uitverkorenen tot Zich in de hemelse blijdschap en heerlijkheid nemen zal c.

a Fil. 3:20, Luk. 21:28, Rom. 8:23, Tit. 2:13, 1Th. 4:16 b Mat. 25:41, 2Th. 1:6 c Mat. 25:34, 2Th. 1:7

VAN GOD DEN HEILIGEN GEEST EN ONZE HEILIGMAKING

ZONDAG 20

Vr. 53. Wat gelooft gij van den Heiligen Geest?

Antw. Eerstelijk dat Hij te zamen met den Vader en den Zoon waarachtig en eeuwig God is a. Ten andere dat Hij ook mij gegeven is b, opdat Hij mij door een waar geloof Christus en al Zijn weldaden deelachtig make c, mij trooste d en bij mij eeuwiglijk blijve e.

a 1Joh. 5:7, Gen. 1:2, Jes. 48:16, 1Kor. 3:16, 1Kor. 6:19, Han. 5:3-4 b Gal. 4:6, Mat. 28:19-20, 2Kor. 1:22, Ef. 1:13 c Gal. 3:14, 1Pet. 1:2, 1Kor. 6:17 d Joh. 15:26, Han. 9:31 e Joh. 14:16, 1Pet. 4:14

ZONDAG 21

Vr. 54. Wat gelooft gij van de heilige algemene Christelijk Kerk?

Antw. Dat de Zone Gods a uit het ganse menselijk geslacht b Zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren c, door Zijn Geest en Woord d, in enigheid des waren geloofs e, van den beginne der wereld tot aan het einde f vergadert, beschermt en onderhoudt g; en dat ik daarvan een levend lidmaat ben h en eeuwig zal blijven i.

a Ef. 4:11-13, Ef. 5:26, Joh. 10:11, Han. 20:28 b Gen. 26:4, Opb. 5:9 c Rom. 8:29, Ef. 1:10-13 d Jes. 59:21, Rom. 1:16, Rom. 10:14-17 Ef. 5:26 e Han. 2:42, Ef. 4:3-5 f Ps. 71:17-18, Jes. 59:21, 1Kor. 11:26 g Mat. 16:18, Joh. 10:28-30, Ps. 129:1-5 h 1Joh. 3:14, 1Joh. 3:19-21, Rom. 8:10, 2Kor. 13:5 i Ps. 23:6, 1Kor. 1:8-9, Joh. 10:28, 1Joh. 2:19, 1Pet. 1:5

Vr. 55. Wat verstaat gij door de gemeenschap der heiligen?

Antw. Eerstelijk dat de gelovigen, allen en een iegelijk, als lidmaten aan den Heere Christus en al Zijn schatten en gaven gemeenschap hebben a.Ten andere dat elk zich moet schuldig weten zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewilliglijk en met vreugde aan te wenden b.

a 1Joh. 1:3, Rom. 8:32, 1Kor. 12:12-13, 1Kor. 6:17 b 1Kor. 12:21, 1Kor. 13:1, 1Kor. 13:5, Fil. 2:4-8

Vr. 56. Wat gelooft gij van de vergeving der zonden?

Antw. Dat God om des genoegdoens van Christus wil al mijn zonden, ook mijn zondigen aard, waarmede ik al mijn leven lang te strijden heb a, nimmermeer wil gedenken, maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus schenken b, opdat ik nimmermeer in het gericht Gods kome c.

a 1Joh. 2:2, 1Joh. 1:7, 2Kor. 5:19 b Rom. 7:23-25, Jer. 31:34, Mic. 7:19, Ps. 103:3, Ps. 103:10, Ps. 103:12 c Joh. 3:18, Joh. 5:24

ZONDAG 22

Vr. 57. Wat troost geeft u de opstanding des vleses?

Antw. Dat niet alleen mijn ziel na dit leven van stonden aan tot Christus, haar Hoofd, zal opgenomen worden a, maar dat ook dit mijn vlees, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wederom met mijn ziel verenigd en aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zal worden b.

a Luk. 16:22, Luk. 23:43, Fil. 1:21, Fil. 1:23 b Job 19:25-26, 1Joh. 3:2, Fil. 3:21

Vr. 58. Wat troost schept gij uit het artikel van het eeuwige leven?

Antw. Dat, nademaal ik nu het beginsel der eeuwige vreugde in mijn hart gevoel a, ik na dit leven volkomen zaligheid bezitten zal, die geen oog gezien, geen oor gehoord heeft, en in geens mensen hart opgeklommen is, en dat, om God daarin eeuwiglijk te prijzen b.

a 2Kor. 5:2-3 b 1Kor. 2:9


vorige | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | volgende

Index tot de vragen