Heidelberger Catechismus, deel 3
VAN de RECHTVAARDIGMAKING
ZONDAG 23
Vr. 59. Maar wat baat het u nu dat gij dit alles gelooft?
Antw. Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben, en een erfgenaam des eeuwigen levens a.
a Hab. 2:4, Rom. 1:17, Joh. 3:36
Vr. 60. Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?
Antw. Alleen door een waar geloof in Jezus Christus a; alzo dat, al is het dat mij mijn consciëntie aanklaagt dat ik tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen daarvan gehouden heb b, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben c, nochtans God, zonder enige verdienste mijnerzijds d, uit louter genade e mij de volkomen genoegdoening f, gerechtigheid en heiligheid van Christus g schenkt en toerekent h, evenals had ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft i, in zoverre ik zulke weldaad met een gelovig hart aanneem j.
a Rom. 3:21-22, Rom. 3:24, Rom. 5:1-2, Gal. 2:16, Ef. 2:8-9, Fil. 3:9 b Rom. 3:9 c Rom. 7:23 d Tit. 3:5, Deu. 9:6, Ez. 36:22 e Rom. 3:24, Ef. 2:8 f 1Joh. 2:2 g 1Joh. 2:1 h Rom. 4:4, 2Kor. 5:19 i 2Kor. 5:21 j Rom. 3:22, Joh. 3:18
Vr. 61. Waarom zegt gij dat gij alleen door het geloof rechtvaardig zijt?
Antw. Niet dat ik vanwege de waardigheid mijns geloofs Gode aangenaam ben; maar daarom, dat alleen de genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus mijn gerechtigheid voor God is a, en dat ik die niet anders dan alleen door het geloof aannemen en mij toeëigenen kan b.
a 1Kor. 1:30, 1Kor. 2:2 b 1Joh. 5:10
ZONDAG 24
Vr. 62. Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een stuk daarvan zijn?
Antw. Daarom, dat de gerechtigheid die voor Gods gericht bestaan kan, gans volkomen en der wet Gods in alle stukken gelijkvormig zijn moet a, en dat ook onze beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt zijn b.
a Gal. 3:10, Deu. 27:26 b Jes. 64:6
Vr. 63. Hoe? Verdienen onze goede werken niet, die God nochtans in dit en in het toekomende leven wil belonen?
Antw. Deze beloning geschiedt niet uit verdienste, maar uit genade a.
a Luk. 17:10
Vr. 64. Maar maakt deze leer niet zorgeloze en goddeloze mensen?
Antw. Neen zij; want het is onmogelijk, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid a.
a Mat. 7:18, Joh. 15:5
VAN de SACRAMENTEN
ZONDAG 25
Vr. 65. Aangezien dan alleen het geloof ons Christus en al Zijn weldaden deelachtig maakt, vanwaar komt zulk geloof?
Antw. Van den Heiligen Geest a, Die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging des heiligen Evangelies, en het sterkt door het gebruik van de Sacramenten b.
a Ef. 2:8, Ef. 6:23, Joh. 3:5, Fil. 1:29 b Mat. 28:19, 1Pet. 1:22-23
Antw. De Sacramenten zijn heilige zichtbare waartekenen en zegelen, van God ingezet, opdat Hij ons door het gebruik daarvan de belofte des Evangelies des te beter te verstaan geve en verzegele; namelijk, dat Hij ons vanwege het enige slachtoffer van Christus, aan het kruis volbracht, vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt a.
a Gen. 17:11, Rom. 4:11, Deu. 30:6, Lev. 6:25, Heb. 9:7-9,24 Ez. 20:12, Jes. 6:6-7, Jes. 54:9
Vr. 67. Zijn dan beide, het Woord en de Sacramenten, daarheen gericht of daartoe verordend, dat zij ons geloof op de offerande van Jezus Christus aan het kruis, als op den enigen grond onzer zaligheid wijzen a?
Antw. Ja zij toch; want de Heilige Geest leert ons in het Evangelie en verzekert ons door de Sacramenten, dat onze volkomen zaligheid in de enige offerande van Christus staat, die voor ons aan het kruis geschied is.
a Rom. 6:3, Gal. 3:27
Vr. 68. Hoeveel Sacramenten heeft Christus in het Nieuwe Verbond of Testament ingezet?
Antw. Twee, namelijk den Heiligen Doop en het Heilig Avondmaal.
VAN DEN HEILIGEN DOOP
ZONDAG 26
Vr. 69. Hoe wordt gij in den Heiligen Doop vermaand en verzekerd dat de enige offerande van Christus, aan het kruis geschied, u ten goede komt?
Antw. Alzo, dat Christus dit uitwendig waterbad ingezet a en daarbij toegezegd heeft b, dat ik zo zekerlijk met Zijn bloed en Geest van de onreinheid mijner ziel, dat is van al mijn zonden, gewassen ben c, als ik uitwendig met het water, hetwelk de onzuiverheid des lichaams pleegt weg te nemen, gewassen ben.
a Mat. 28:19 b Mat. 28:19, Mar. 16:16, Han. 2:38, Joh. 1:33, Mat. 3:11, Rom. 6:3-4 c 1Pet. 3:21, Mar. 1:4, Luk. 3:3
Vr. 70. Wat is dat, met het bloed en den Geest van Christus gewassen te zijn?
Antw. Het is vergeving der zonden van God uit genade te hebben om des bloeds van Christus wil, hetwelk Hij in Zijn offerande aan het kruis voor ons uitgestort heeft a; daarna ook, door den Heiligen Geest vernieuwd en tot lidmaten van Christus geheiligd te zijn, opdat wij hoe langer hoe meer der zonden afsterven, en in een godzalig, onstraffelijk leven wandelen b.
a Heb. 12:24, 1Pet. 1:2, Opb. 1:5, Opb. 7:14, Zach. 13:1, Ez. 36:25 b Joh. 1:33, Joh. 3:5, 1Kor. 6:11, 1Kor. 12:13, Rom. 6:4, Kol. 2:12
Vr. 71. Waar heeft ons Christus toegezegd dat Hij ons zo zekerlijk met Zijn bloed en Geest wassen wil, als wij met het doopwater gewassen worden?
Antw. In de inzetting des Doops, welke alzo luidt: Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; Matth. 28:19. En: Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden; Mark. 16:16. Deze belofte wordt ook herhaald, waar de Schrift den Doop het bad der wedergeboorte en de afwassing der zonden noemt; Tit. 3:5, Hand. 22:16.
a Tit. 3:5, Han. 22:16
ZONDAG 27
Vr. 72. Is dan het uiterlijk waterbad de afwassing der zonden zelve?
Antw. Neen het a; want alleen het bloed van Jezus Christus en de Heilige Geest reinigt ons van alle zonden b.
a Mat. 3:11, 1Pet. 3:21, Ef. 5:26 b 1Joh. 1:7, 1Kor. 6:11
Vr. 73. Waarom noemt dan de Heilige Geest den Doop het bad der wedergeboorte en de afwassing der zonden?
Antw. God spreekt alzo niet zonder grote oorzaak; namelijk niet alleen om ons daarmede te leren, dat, gelijk de onzuiverheid des lichaams door het water, alzo ook onze zonden door het bloed en den Geest van Jezus Christus weggenomen worden a, maar veelmeer, omdat Hij ons door dit Goddelijk pand en waarteken wil verzekeren dat wij zo waarachtiglijk van onze zonden geestelijk gewassen zijn, als wij uitwendig met het water gewassen worden b.
a Opb. 1:5, Opb. 7:14, 1Kor. 6:11 b Mar. 16:16, Gal. 3:27
Vr. 74. Zal men ook de jonge kinderen dopen?
Antw. Ja het; want mitsdien zij alzowel als de volwassenen in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn a, en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden b en de Heilige Geest, Die het geloof werkt, niet minder dan den volwassenen toegezegd wordt c, zo moeten zij ook door den Doop, als door het teken des verbonds, der Christelijke Kerk ingelijfd en van de kinderen der ongelovigen onderscheiden worden d, gelijk in het Oude Verbond of Testament door de Besnijdenis geschied is e, voor dewelke in het Nieuwe Verbond de Doop ingezet is f.
a Gen. 17:7 b Mat. 19:14 c Luk. 1:15, Ps. 22:10, Jes. 44:1-3 Han. 2:39 (* Ps. 22:10 AV = Ps. 22:11 SV) d Han. 10:47 e Gen. 17:14 f Kol. 2:11-13
VAN HET HEILIG AVONDMAAL ONZES HEEREN
ZONDAG 28
Vr. 75. Hoe wordt gij in het Heilig Avondmaal vermaand en verzekerd dat gij aan de enige offerande van Christus, aan het kruis volbracht, en aan al Zijn goed gemeenschap hebt?
Antw. Alzo, dat Christus mij en allen gelovigen tot Zijn gedachtenis van dit gebroken brood te eten en van dezen drinkbeker te drinken bevolen heeft, en daarbij ook beloofd heeft a; eerstelijk dat Zijn lichaam zo zekerlijk voor mij aan het kruis geofferd en gebroken en Zijn bloed voor mij vergoten is, als ik met de ogen zie dat het brood des Heeren mij gebroken en de drinkbeker mij medegedeeld wordt; en ten andere dat Hij Zelf mijn ziel met Zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed zo zekerlijk tot het eeuwige leven spijst en laaft, als ik het brood en den drinkbeker des Heeren (als zekere waartekenen des lichaams en bloeds van Christus) uit des dienaars hand ontvang en met den mond geniet.
a Mat. 26:26-28, Mar. 14:22-24 Luk. 22:19-20, 1Kor. 10:16-17, 1Kor. 11:23-25, 1Kor. 12:13
Vr. 76. Wat is dat te zeggen, het gekruisigd lichaam van Christus eten en Zijn vergoten bloed drinken?
Antw. Het is niet alleen met een gelovig hart het ganse lijden en sterven van Christus aannemen en daardoor vergeving der zonden en het eeuwige leven verkrijgen a, maar ook daarbenevens door den Heiligen Geest, Die èn in Christus èn in ons woont, alzo met Zijn heilig lichaam hoe langer hoe meer verenigd worden b, dat wij, al is het dat Christus in den hemel is c en wij op aarde zijn, nochtans vlees van Zijn vlees en been van Zijn gebeente zijn d, en dat wij door één Geest (gelijk de leden van een lichaam door één ziel) eeuwiglijk leven en geregeerd worden e.
a Joh. 6:35, Joh. 6:40, Joh. 6:47-48 Joh. 6:50-51, Joh. 6:53-54 b Joh. 6:55-56 c Kol. 3:1, Han. 3:21, 1Kor. 11:26 d Ef. 5:29-30, Ef. 3:16, 1Kor. 6:15, 1Joh. 3:24, 1Joh. 4:13 e Joh. 6:57, Joh. 15:1-6, Ef. 4:15-16
Vr. 77. Waar heeft Christus beloofd dat Hij de gelovigen zo zekerlijk alzo met Zijn lichaam en bloed wil spijzen en laven, als zij van dit gebroken brood eten en van dezen drinkbeker drinken?
Antw. In de inzetting des Avondmaals, welke alzo luidt a: de Heere Jezus, in den nacht, in welken Hij verraden werd, nam het brood, en als Hij gedankt had, brak Hij het, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis. Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker na het eten des Avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed; doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis. Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten en dezen drinkbeker zult drinken, zo verkondigt den dood des Heeren, totdat Hij komt; 1Kor. 11:23-26.Deze toezegging wordt ook herhaald door den heiligen Paulus, waar hij spreekt: de drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet een gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet een gemeenschap des lichaams van Christus? Want één brood is het, zo zijn wij velen één lichaam, dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn; 1Kor. 10:16-17.
a Mat. 26:26-28, Mar. 14:22-24 Luk. 22:19-20
ZONDAG 29
Vr. 78. Wordt dan uit brood en wijn het wezenlijk lichaam en bloed van Christus?
Antw. Neen a; maar gelijk het water in den Doop niet in het bloed van Christus veranderd wordt, noch de afwassing der zonden zelve is (waarvan het alleen een Goddelijk waarteken en verzekering is) b, alzo wordt ook het brood in het Avondmaal niet het lichaam van Christus zelf c, hoewel het naar den aard en eigenschap der Sacramenten d het lichaam van Christus Jezus genaamd wordt.
a Mat. 26:29 b Ef. 5:26, Tit. 3:5 c 1Kor. 10:16, 1Kor. 11:26 d Gen. 17:10-11, Ex. 12:11, Ex. 12:13, Ex. 13:9, 1Pet. 3:21, 1Kor. 10:3-4
Vr. 79. Waarom noemt dan Christus het brood Zijn lichaam en den drinkbeker Zijn bloed, of het Nieuwe Testament in Zijn bloed, en Paulus de gemeenschap des lichaams en bloeds van Christus?
Antw. Christus spreekt alzo niet zonder grote oorzaak; namelijk niet alleen om ons daarmede te leren, dat, gelijk als brood en wijn dit tijdelijk leven onderhouden, alzo ook Zijn gekruisigd lichaam en Zijn vergoten bloed de waarachtige spijs en drank zijn, waardoor onze zielen ten eeuwigen leven gevoed worden a; maar veelmeer om ons door deze zichtbare tekenen en panden te verzekeren dat wij zo waarachtiglijk Zijns waren lichaams en bloeds door de werking des Heiligen Geestes deelachtig worden, als wij deze heilige waartekenen met den lichamelijken mond tot Zijn gedachtenis ontvangen b; en dat al Zijn lijden en gehoorzaamheid zo zekerlijk onze eigene is, als hadden wij zelven in onzen eigen persoon alles geleden en Gode voor onze zonden genoeg gedaan.
a Joh. 6:55 b 1Kor. 10:16
ZONDAG 30
Vr. 80. Wat onderscheid is er tussen het Avondmaal des Heeren en de paapse Mis?
Antw. Het Avondmaal des Heeren betuigt ons dat wij volkomen vergeving van al onze zonden hebben door de enige offerande van Jezus Christus, die Hij Zelf eenmaal aan het kruis volbracht heeft a, en dat wij door den Heiligen Geest Christus worden ingelijfd b, Die nu naar Zijn menselijke natuur niet op de aarde maar in den hemel is, ter rechterhand Gods Zijns Vaders c, en daar van ons wil aangebeden zijn d. Maar de Mis leert dat de levenden en de doden niet door het lijden van Christus vergeving der zonden hebben, tenzij dat Christus nog dagelijks voor hen van de mispriesters geofferd worde, en dat Christus lichamelijk onder de gestalte des broods en wijns is, en daarom ook daarin moet aangebeden worden. En alzo is de Mis in den grond anders niet, dan een verloochening der enige offerande en des lijdens van Jezus Christus, en een vervloekte afgoderij e.
a Heb. 10:10, Heb. 10:12, Heb. 7:26-27 Heb. 9:12, Heb. 9:25, Joh. 19:30, Mat. 26:28, Luk. 22:19 b 1Kor. 10:16-17, 1Kor. 6:17 c Joh. 20:17, Kol. 3:1, Heb. 1:3, Heb. 8:1 d Mat. 6:20-21, Joh. 4:21, Luk. 24:52, Han. 7:55, Kol. 3:1, Fil. 3:20, 1Th. 1:10 e Heb. 9:26, Heb. 10:12, Heb. 10:14
Vr. 81. Voor wie is het Avondmaal des Heeren ingesteld?
Antw. Voor degenen, die zichzelven vanwege hun zonden mishagen, en nochtans vertrouwen, dat deze hun om Christus' wil vergeven zijn, en dat ook de overblijvende zwakheid met Zijn lijden en sterven bedekt is; die ook begeren hoe langer hoe meer hun geloof te sterken en hun leven te beteren.Maar de hypocrieten en die zich niet met waren harte tot God bekeren, die eten en drinken zichzelven een oordeel a.
a 1Kor. 11:28, 1Kor. 10:19-22
Vr. 82. Zal men ook diegenen tot dit Avondmaal laten komen, die zich met hun belijdenis en hun leven als ongelovige en goddeloze mensen aanstellen?
Antw. Neen; want alzo wordt het verbond Gods ontheiligd, en Zijn toorn over de ganse gemeente verwekt a. Daarom is de Christelijke Kerk schuldig, naar de ordening van Christus en Zijn apostelen, zulken, totdat zij betering huns levens bewijzen, door de sleutelen des hemelrijks uit te sluiten.
a 1Kor. 11:20, 1Kor. 11:34, Jes. 1:11, Jes. 66:3, Jer. 7:21, Ps. 50:16
ZONDAG 31
Vr. 83. Wat zijn de sleutelen des hemelrijks?
Antw. De verkondiging des heiligen Evangelies en de Christelijke ban of uitsluiting uit de Christelijke gemeente, door welke twee stukken het hemelrijk den gelovigen opengedaan en den ongelovigen toegesloten wordt.
Vr. 84. Hoe wordt het hemelrijk door de prediking des heiligen Evangelies ontsloten en toegesloten?
Antw. Alzo, als, volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt dat hun, zo dikwijls als zij de beloftenis des Evangelies met een waar geloof aannemen, waarachtelijk al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus wil, vergeven zijn; daarentegen allen ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren a; naar welk getuigenis des Evangelies God zal oordelen, beide in dit en in het toekomende leven.
a Joh. 20:21-23, Mat. 16:19
Vr. 85. Hoe wordt het hemelrijk toegesloten en ontsloten door den Christelijken ban?
Antw. Alzo, als, volgens het bevel van Christus, degenen, die onder den Christelijken naam onchristelijke leer of leven voeren, nadat zij, ettelijke malen broederlijk vermaand zijnde, van hun dwalingen of hun schandelijk leven niet willen aflaten, der gemeente, of dengenen die van de gemeente daartoe verordineerd zijn, aangebracht worden; en, zo zij aan de vermaning zich niet storen, van henlieden door het verbieden der Sacramenten uit de Christelijke gemeente, en van God Zelven uit het Rijk van Christus gesloten worden; en wederom als lidmaten van Christus en Zijn gemeente aangenomen, zo wanneer zij waarachtige betering beloven en bewijzen a.
a Mat. 18:15-17, 1Kor. 5:4-5, 1Kor. 5:11, 2Kor. 2:6-8